zelfstandig naamwoord
Afbreking: Schaf·fer
Pluralis: Schaf­fers m de Schaf­fer
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
een, de för wat de Besorgungen to maken hett
Duits:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: schaffen + -er