bijvoegelijk naamwoord
Afbreking: rup·pig
ruppiger ruppigst
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
tousled Meer tonen
Duits:
zerzaust Meer tonen
Voorbeelden:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: ruppen + -ig