zelfstandig naamwoord
Afbreking: Bie·ter
Pluralis: Bie­ters m de Bie­ter
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Na, hest du diene Bieters ok goot putzt?

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: bieten + -er