Uitspraak in het Plat: /luːtspɾɛɪ̯kɐ/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Luut·spre·ker
Pluralis: Luut­spre­kers m de Luut­spre­ker
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Apparat, de elektroonsch Luden tügen kann
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
De Luutspreker hett 100 Watt.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: luut + Spreker