zelfstandig naamwoord
Afbreking: Fa·dook
Pluralis: Fa­dö­ker n dat Fa­dook
Pluralis: Fa­dö­ker m de Fa­dook Märkisch
Pluralis: Fa­döök m de Fa­dook Westfaals
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Duits:

Etymologie:

Woord afgeleid van: Dook