Uitspraak in het Plat: /bʊndskant͡slɐ/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Bunds·kanz·ler
Pluralis: Bunds­kanz­lers m de Bunds­kanz­ler
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Duits:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Bund + Kanzler