Uitspraak in het Plat: /ɡɛføːy̯l/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Ge·föhl
Pluralis: Ge­föh­len n dat Ge­föhl
Pluralis: Ge­föhl n dat Ge­föhl
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
wat, wat empfunnen warrt
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Ik heff dat Geföhl, dat dor wat nich stimmt.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: ge- + föhlen