Uitspraak in het Plat: /fœ͡ɐstɐ/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Förs·ter
Pluralis: Förs­ters m de Förs­ter
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Person, de en Forst bewirtschaft
Nederlands:
Engels:
Duits:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Forst + -er