Uitspraak in het Plat: /pluːzɪç/
bijvoegelijk naamwoord
Afbreking: plu·sig
plusiger plusigst
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Du hest ja ganz plusige Hoor!

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: plusen + -ig