Uitspraak in het Plat: /afʃɾapm̩/
werkwoord
Afbreking: af·schrap·pen
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:

Werkwoordvormen:

infinitief:
af­schrap­pen
voltooid deelwoord:
af­schrapp­t
ik
du
he/se/dat
wi
ji
se
tegenwoordig:
ik schrapp af
du schrapp­st af
he/se/dat schrapp­t af
wi schrapp­t af
ji schrapp­t af
se schrapp­t af
verleden:
ik schrapp af
du schrapp­st af
he/se/dat schrapp af
wi schrap­pen af
ji schrap­pen af
se schrap­pen af
voltooid:
ik heff af­schrapp­t
du hest af­schrapp­t
he/se/dat hett af­schrapp­t
wi hebbt af­schrapp­t
ji hebbt af­schrapp­t
se hebbt af­schrapp­t
conjunctief:
ik schrapp af
du schrapp­st af
he/se/dat schrapp af
wi schrap­pen af
ji schrap­pen af
se schrap­pen af
imperatief:
schrapp af!
schrapp­t af!

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: af + schrappen