Uitspraak in het Plat: /duːknakɪç/
bijvoegelijk naamwoord
Afbreking: duuk·na·ckig
duuknackiger duuknackigst
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
He keek mi trurig un duuknackig an.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: duken + Nack + -ig