zelfstandig naamwoord
Afbreking: Ge·bölk
Niet gebruikt het pluralis n dat Ge­bölk
[1]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Du waakst ja de Navers op mit dien Gebölk!

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: ge- + bölken