zelfstandig naamwoord
Afbreking: Na·ver
Pluralis: Na­vers m de Na­ver Noord-Nedersaksisch, Pruisisch
Pluralis: Na­vers­lüüd m de Na­ver Oostfaals, Mecklenburgisch
Pluralis: Na­vern m de Na­ver
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Person, de toneegst wahnt
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden: