zelfstandig naamwoord
Afbreking: Ang·ler
Pluralis: Ang­lers m de Ang­ler
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
De Angler hett nix fungen.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Angel + -er