Uitspraak in het Plat: /halsdɔu̯k/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Hals·dook
Pluralis: Hals­dö­ker n dat Hals­dook
Pluralis: Hals­dö­ker m de Hals­dook Märkisch
Pluralis: Hals­döök m de Hals­dook Westfaals
[1]
geavanceerde woordenschat
Voorbeelden:
Dien Halsdook süht goot ut!

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Hals + Dook