Uitspraak in het Plat: /ɡɛːɡn̩stʏk/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Ge·gen·stück
Pluralis: Ge­gen­stü­cken n dat Ge­gen­stück Noord-Nedersaksisch
Pluralis: Ge­gen­stü­cker n dat Ge­gen­stück
Pluralis: Ge­gen­stück n dat Ge­gen­stück
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: gegen + Stück