Uitspraak in het Plat: /ʃiːtəldɔu̯k/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Schie·tel·dook
Pluralis: Schie­tel­dö­ker n dat Schie­tel­dook
Pluralis: Schie­tel­dö­ker m de Schie­tel­dook Märkisch
Pluralis: Schie­tel­döök m de Schie­tel­dook Westfaals
[1]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Duits:
Voorbeelden:
Hett dat Kind dat Schieteldook al wedder vull?

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: schieten + Dook