zelfstandig naamwoord
Afbreking: Bin·ner
Pluralis: Bin­ners m de Bin­ner
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
[2]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: binnen + -er