Uitspraak in het Plat: /ɾiːkskant͡slɐ/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Rieks·kanz·ler
Pluralis: Rieks­kanz­lers m de Rieks­kanz­ler
[1]
perifere woordenschat
Voorbeelden:
Bismarck weer düütschen Riekskanzler.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Riek + Kanzler