zelfstandig naamwoord
Afbreking: Mund·smack
Pluralis: Mund­smäck m de Mund­smack
[1]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
wat, wat besünners för’n Smackssinn is
Duits:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Mund + Smack