Uitspraak in het Plat: /sviːɡəɾʃ/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Swie·gersch
Pluralis: Swie­ge­rschen f de Swie­ge­rsch
[1]
perifere woordenschat

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: swieger- + -sch