bijvoegelijk naamwoord
Afbreking: sum·pig
sumpiger sumpigst
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
boggy Meer tonen
Duits:
sumpfig Meer tonen
Voorbeelden:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Sump + -ig