zelfstandig naamwoord
Afbreking: Ma·cker
Pluralis: Ma­ckers m de Ma­cker
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Duits:
Voorbeelden:
Du büst en goden Macker!
[2]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Duits:
Voorbeelden:
Dor kummt Greet mit ehren Macker!

Etymologie:

Woord afgeleid van: -er