zelfstandig naamwoord
Afbreking: Kol·latz
Pluralis: Kol­latzen m de Kol­latz
[1]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:

Etymologie:

Overgenamen uit:
Pools: kołacz, ‚Broot ut Weten, Koken