zelfstandig naamwoord
Afbreking: Bon·tje
Pluralis: Bon­tjes m de Bon­tje
Pluralis: Bon­tjen m de Bon­tje
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Dröff ik mi en Bontje nehmen?

Etymologie:

Woord afgeleid van: -tje