Uitspraak in het Plat: /apəlbɔu̯m/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Ap·pel·boom
Pluralis: Ap­pel­bööm m de Ap­pel­boom Westfaals, Noord-Nedersaksisch, Pommersch, Pruisisch
Pluralis: Ap­pel­bo­men m de Ap­pel­boom
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
De Appelboom driggt dit Johr önnig!

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Appel + Boom