zelfstandig naamwoord
Afbreking: Web·kie·ker
Pluralis: Web­kie­kers m de Web­kie­ker
[1]
geavanceerde woordenschat
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Ik bruuk Firefox as Webkieker.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Web + Kieker