Uitspraak in het Plat: /ɾʊbəlɪç/
bijvoegelijk naamwoord
Afbreking: rub·be·lig
rubbeliger rubbeligst
[1]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Duits:
Voorbeelden:
De Weg hier is man rubbelig, warrst richtig dörschüddelt bi’t Föhren.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: rubbeln + -ig