Uitspraak in het Plat: /kasn̩bɔːz/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Kas·sen·baas
Pluralis: Kas­sen­ba­sen m de Kas­sen­baas
[1]
perifere woordenschat
Voorbeelden:
Ik bün Kassenbaas in’n Kegelvereen.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Kass + Baas