Uitspraak in het Plat: /hɔːzn̩zɔk/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Ha·sen·sock
Pluralis: Ha­sen­so­cken f de Ha­sen­sock
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
op Hasensock: op blanke Socken
Nederlands:
zok
Voorbeelden:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Haas + Sock