Uitspraak in het Plat: /pɪsdɔu̯k/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Piss·dook
Pluralis: Piss­dö­ker n dat Piss­dook
Pluralis: Piss­dö­ker m de Piss­dook Märkisch
Pluralis: Piss­döök m de Piss­dook Westfaals
[1]
perifere woordenschat
Nederlands:
Engels:
Duits:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: pissen + Dook