zelfstandig naamwoord
Afbreking: Butt·scher
Pluralis: Butt­schers m de Butt­scher
[1]
geavanceerde woordenschat
Voorbeelden:
[2]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Butt + -er