zelfstandig naamwoord
Afbreking: Af·gott
Pluralis: Af­göd­der m de Af­gott
[1]
perifere woordenschat
Nederlands:
Engels:
idol Meer tonen
Duits:
Abgott Meer tonen
Voorbeelden:
Sien Söhn is sien ganzen Afgott.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: af + Gott