zelfstandig naamwoord
Afbreking: Ge·sett
Pluralis: Ge­set­ten n dat Ge­sett
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
wet
Engels:
law
Duits:
Voorbeelden:
Dat Gesett seggt, dat dat verbaden is.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: ge- + setten