zelfstandig naamwoord
Afbreking: Pan·sen
Pluralis: Pan­sens m de Pan­sen
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Duits:
[2]
geavanceerde woordenschat
figuratief
Nedersaksisch:
Duits:
Voorbeelden:
Hest di den Pansen vullpramst?

Etymologie:

Woord afgeleid van: Pans