Uitspraak in het Plat: /aptɛɪ̯kɐ/ 🔊︎
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Ap·the·ker
Pluralis: Ap­the­kers m de Ap­the­ker
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Dat sünd Priesen as bi’n Aptheker!

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Aptheek + -er