Uitspraak in het Plat: /ɡɛfɔː͡ɐ/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Ge·fohr
Pluralis: Ge­foh­ren f de Ge­fohr
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
wat, wat bedroht
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Se weer nich bang vör Gefohren.

Etymologie:

Woord afgeleid van: ge-