telwoord
Afbreking: an·nert·half
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
1 ½
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Seh to! Ik tööv al annerthalf Stünnen op di!

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: anner + half