zelfstandig naamwoord
Afbreking: Bub·bel
Pluralis: Bub­bels f de Bub­bel
Pluralis: Bub­beln f de Bub­bel
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:

Etymologie:

Woord afgeleid van: bubbeln