Uitspraak in het Plat: /tʊxthuːz/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Tucht·huus
Pluralis: Tucht­hüüs n dat Tucht­huus Noord-Nedersaksisch, Pommersch
Pluralis: Tucht­hü­ser n dat Tucht­huus Westfaals, Noord-Nedersaksisch, Oostfaals, Märkisch, Pommersch
Pluralis: Tucht­hu­sen n dat Tucht­huus
[1]
geavanceerde woordenschat
Nederlands:
Engels:
Duits:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Tucht + Huus