Uitspraak in het Plat: /ʃɔːpbʊk/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Schaap·buck
Pluralis: Schaap­bück m de Schaap­buck
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Engels:
ram
Duits:
Voorbeelden:
De Schaapbuck wull mi mit de Höörn stöten.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Schaap + Buck