Uitspraak in het Plat: /ɡɔu̯dɪçkaɪ̯t/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Go·dig·keit
Niet gebruikt het pluralis f de Go­dig­keit
[1]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Hest du de Godigkeit un haalst mi mien Jack?

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: goot + -ig + -keit