Uitspraak in het Plat: /afjɔːɡn̩/
werkwoord
Afbreking: af·ja·gen
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Duits:
[2]
geavanceerde woordenschat
sik ~
Nedersaksisch:
Duits:

Werkwoordvormen:

infinitief:
af­ja­gen
voltooid deelwoord:
af­jaagt
ik
du
he/se/dat
wi
ji
se
tegenwoordig:
ik jaag af
du jaagst af
he/se/dat jaagt af
wi jaagt af
ji jaagt af
se jaagt af
verleden:
ik jaag af
du jaagst af
he/se/dat jaag af
wi ja­gen af
ji ja­gen af
se ja­gen af
voltooid:
ik heff af­jaagt
du hest af­jaagt
he/se/dat hett af­jaagt
wi hebbt af­jaagt
ji hebbt af­jaagt
se hebbt af­jaagt
conjunctief:
ik jaag af
du jaagst af
he/se/dat jaag af
wi ja­gen af
ji ja­gen af
se ja­gen af
imperatief:
jaag af!
jaagt af!

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: af + jagen