Uitspraak in het Plat: /ɡɾiːpɐ/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Grie·per
Pluralis: Grie­pers m de Grie­per
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
[2]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Engels:
Duits:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: griepen + -er