Appelkoken
in het Nedersaksisch
Nieuwe vertaling voorstellen
Uitspraak:
/ˈa·pəlˌkɔu̯kn̩/
Audio
🔊︎
zelfstandig naamwoord
Afbreking:
Ap·pel·ko·ken
Plural:
Appelkokens
m
de Appelkoken
Antoine, CC-BY-SA-3.0
[1]
kaart voordoen
geavanceerde woordenschat
actief
kaart voor onderbetekenis [1] van „Appelkoken”
bekend
onbekend
bekend in de dialect-groep
onbekend in de dialect-groep
onbepaald
Over de kaarten
Waldeck:
Karl Bauer:
Waldeckisches Wörterbuch nebst Dialektproben.
Wöörlist, pagina 6
Stader Geest:
Marcus Buck: mündlich nawiest op de Stoder Geest
Nedersaksisch:
Koken
ut
Äppel
Engels:
apple
pie
Duits:
=
Apfelkuchen
Etymologie:
Sett sik tohoop ut:
Appel
+
Koken
rijmwoorden
Het woord kann ook in deze nauw verwante vormen voorkomen:
Appelkook
zoeken:
Taal anderen op:
Plattdüütsch
Deutsch
English
Taal blijvend aanderen