Tick in het Nedersaksisch

Uitspraak in het Plat: /tɪk/

zelfstandig naamwoord

Niet gebruikt het pluralis m de Tick

[1]

geavanceerde woordenschat

kinderspel

Nedersaksisch:

Kinnerspeel, bi dat een Kind versöcht, de anneren Kinner to fangen

Nederlands:

tikkertje

krijgertje

Engels:

tag

Duits:

Fangen

Voorbeelden:

Wöölt wi en beten Tick spelen?

afbeelding, dat de onderbetekenis illustreerd

[2]

perifere woordenschat

Nedersaksisch:

lütten Stoot

Nederlands:

tik

Engels:

push

Duits:

Stoß

Voorbeelden:

Ik heff em nich schuppst, ik heff em bloot en lütten Tick geven.

Etymologie:

Woord afgeleid van: ticken

Plattmakers is een Nedersaksisch woordenboek dat ook vertalingen in verschillende talen biedt. Krijg meer informatie.