zelfstandig naamwoord
Afbreking: Bett·schott
Pluralis: Bett­schot­ten n dat Bett­schott
[1]
perifere woordenschat
Nedersaksisch:
Wand, de dat Bett na buten infaat
Nederlands:
Duits:

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Bett + Schott