Uitspraak in het Plat: /kɪnɐdɔu̯k/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: Kin·ner·dook
Pluralis: Kin­ner­dö­ker n dat Kin­ner­dook
Pluralis: Kin­ner­dö­ker m de Kin­ner­dook Märkisch
Pluralis: Kin­ner­döök m de Kin­ner­dook Westfaals
[1]
geavanceerde woordenschat
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Wi mööt dat Baby en Kinnerdook ümgeven.

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: Kind + Dook