Uitspraak in het Plat: /ɪnstɾʊmɛnt/
zelfstandig naamwoord
Afbreking: In·stru·ment
Pluralis: In­stru­men­ten n dat In­stru­ment
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
[2]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Nederlands:
Engels:
Duits:
Voorbeelden:
Speelst du en Instrument? — Ik speel Vigelien!