zelfstandig naamwoord
Afbreking: Bi·disch
Pluralis: Bi­di­schen m de Bi­di­sch
[1]
geavanceerde woordenschat
Nedersaksisch:
Engels:
Duits:
[2]
perifere woordenschat

Etymologie:

Samengesteld woord gevormd door: bi + Disch